Ramayana - Mahabharata - Gita

In Ayodhya woonde eens koning Dasharatha. Een andere koning richtte enorm veel kwaad aan, en dat werd met de dag erger. De god Vishnu kwam op aarde als de vier zonen van Dasharatha. De meest goddelijke van hen was Rama, de zevende verschijning van Vishnu. Zijn broers waren Lakshmana, Shatrughana en Bharata. Al snel waren de broers en hun heldendaden bekend tot buiten de landsgrenzen. Rama trouwde met Sita, dochter van koning Janaka. Koning Janaka had van Shiva een boog gekregen met instructies hoe je daarmee een echte held zou kunnen herkennen. Want die zou de boog kunnen spannen. Veel mannen hadden het al geprobeerd. Rama spande de boog, en brak hem zelfs.
Koning Dasharatha had aan Bharata beloofd dat hij koning mocht worden. Dit betekende dat Rama en zijn broers voor 14 jaar het land uit moesten, en een zwervend bestaan moesten leiden. Op een dag zag Sita een goudkleurig hert en vroeg Rama het voor haar te vangen. Het was een list en Sita werd gevangen genomen door Ravana. Er kwam een strijd waarbij Rama moest proberen Sita te bevrijden. Hij werd geholpen door mensen uit de wouden, een daarvan was Hanuman, die de apen overtuigde mee te vechten. Het leger met apen bouwde een brug van de zuidpunt van India naar Shri Lanka. Rama versloeg Ravana en nam Sita mee naar het land van zijn vader om daar zelf koning te worden en lang en goed te regeren.