Het verhaal van Jezus - geboorte - leven - dood - opstaan

Jozef en Maria waren eenvoudige mensen. Zij werkten hard en hielden veel van elkaar. Toch hadden zij nooit kinderen gekregen. Op een dag kwam de Aartsengel Gabriël naar Maria toe. Hij sprak: "Je zult een zoon krijgen, en je zult hem Jezus noemen. Hij zal de zoon van God zijn, en de koning der koningen zijn."
Maria was erg geschrokken, en ging naar Jozef. Die zei dat als God het wilde, zij moesten gehoorzamen. Inderdaad gebeurde het na enige tijd dat Maria in verwachting raakte.

In die tijd was Palestina in de macht van de Romeinen, met Herodes als koning. Hij wilde weten hoeveel mensen er in zijn rijk woonden en besloot iedereen te laten tellen. De mensen moesten naar hun geboorteplaats gaan, om zich daar te melden. Jozef was geboren in Bethlehem, dus daar gingen hij en Maria naartoe.
Daar aangekomen bleek dat de stad helemaal vol was, er was geen kamer meer te krijgen. Het enige wat ze aangeboden kregen was een plekje tussen een os en een ezel in de stal. Daar werd het kindje geboren. Jozef en Maria noemden hem Jezus.

In de buurt waren herders met hun schapen. Zij kregen te horen van een engel dat Jezus was geboren en zij gingen bij hem kijken. Wie ook kwamen kijken waren drie wijze mannen uit het oosten. Zij hadden in de sterren gezien dat Jezus geboren was en brachten hem goud, mirre en wierook. Maar de wijzen brachten niet alleen goed nieuws. Zij vertelden van Herodes, die had gehoord dat de nieuwe koning was geboren, en daarom alle kleine kinderen zou laten vermoorden.

Jozef en Maria vluchtten daarom naar Egypte. Toen Herodes zelf was gestorven, keerden zij weer terug en lieten hun zoon opgroeien.